Geschiedenis

Geschiedenis van de beiaard van Sint-Gummaruskerk


Enkele opmerkelijke data


In Lier dateren de oudste twee klokkenakten van 1387. In het eerste octrooi staat de Bisschop van Kamerijk toe, een klok te hangen in de kapel van Sint-Jacobs op de markt. In het andere verleent Hertogin Joanna aan de "droogscheerder" het privilege een werkklok te gebruiken.

In 1475 wordt voor het eerst in de Lierse geschiedenis het woord "beyaerden" gebruikt (of het ritmisch bespelen van klokken met behulp van touwen die naar een centraal punt in de klokkenkamer worden geleid). De betalingen gebeuren in natura (bier, brood) en geld.



16de eeuw


Tegen het einde van de 16de eeuw waren er 12 klokken in de Sint-Gummarustoren aanwezig, de meeste bij naam gekend en elk met zijn specifieke, maatschappelijke functie. Er mag worden aangenomen dat deze klokken verbonden waren aan een klein klavier (zoals in de meeste Vlaamse beiaardsteden in die tijd). De grootst, Salvator, werd reeds op 9 september 1505 gegoten door Joris I Waghevens.

Een lang leven was hen niet beschoren. Op 19 juli 1609 smolten alle klokken als gevolg van de eerste torenbrand. Hun totaalgewicht bedroeg 11.280 (Brabantse) ponden of ongeveer 5.293 kg.



17de eeuw


De tweede beiaard telde aanvankelijk 15 klokken en werd gegoten tussen 1609 en 1616 door Peeter van den Gheyn III. Het instrument werd in de loop van de eeuw uitgebreid tot 30 klokken. Hij werd in 1614 gekeurd door Hendrick Bernaerts, beiaardier van St-Andries (Antwerpen). In 1625 werd er versteek gedaan door Andries Hechts, kerkmeester, en werd het klavier hersteld door Ursmanus Tisson, beiaardier van de St-Romboutskathedraal te Machelen.

De bijna ononderbroken onderhouds-, aanpassings-, restauratie-, en uitbreidingswerken aan trommel, beiaard en torenwerk, leidden in 1642 tot een accijnsverhoging op het bier voor de komende 25 jaar. Blijkbaar met succes, want in de daarop volgende jaren schreef de stad een aanbesteding uit voor een geheel nieuw instrument.



18de eeuw


De aanbesteding van de derde beiaard kwam tot stand onder het beiaardschap van Bartholomeus Sarta Sr., stamvader van het 17de eeuwse Lierse muzikantengeslacht. Nadat in 1643 reeds acht nieuwe grote klokken gegoten waren (helaas zonder vermelding van de gieter), volgden in 1644 "30 nieuwe clocken, soo groot als clyne en 5 paer klockenpannen" (klepels), gegoten door Dominicus en Franciscus Fivet uit Antwerpen.


In 1702 sloeg het noodlot weer toe: op 2 september vernielde een brand, als gevolg van een blikseminslag, de bestaande beiaard. Toch besliste het stadsbestuur reeds in 1703 tot aanschaf van een nieuw klokkenspel. Het werd een nog omvangrijker instrument, ditmaal 35 klokken waarvan het merendeel gegoten werd tussen 1704 en 1707 door de Lierse klokkengieter Alexius Jullien (°ca. 1670-1734), bijgestaan door Willem Witlockx. Dat de uit Lotharingen afkomstige luidklokkengieter Jullien het stemmen onderschatte, verklaart de aanwezigheid van Witlockx. In de "Acte nopende het drayen vande Bijaert" kreeg Jullien de opdracht te gieten daar waar Witlockx een "goet en behoorelyck accort van eenen perfecten en loffelycke byaert" moest zien te verkrijgen. Dit soort samenwerking is een unicum in de beiaardgeschiedenis.


Van de drie beiaardien die Jullien goot (Abdij van Postel, Karthuizersklooster te Lier en de Sint-Gummaruskerk) heeft alleen laatstgenoemde de geschiedenis overleefd. De beiaardier van Brussel, Paulus Nijs schreef in zijn keuringsrapport dat de Lierse beiaard "één der voortreffelijkste der Nederlanden" was, "loffelijck te sijn gemaakt", hoewel sommige niet met "de uijtterste perfectie". De meeste van Julliens klokken zijn versierd met bladfriezen en friezen met de Dood te paard die met zijn zeis twee mensen achtervolgt. Enkele hebben de mooie afbeelding van Deïanira, de vrouw van Heracles, die geroofd werd door de centaur Nessus.


Tussen 1709 en 1732 werden door Jullien nog enkele klokken toegevoegd. Jan Frans Moons (Lier) hergoot in 1740 de O.L.Vrouwekerk dewelke op haar beurt in 1781 hergoten werd door Johannes Jacob Huart (Antwerpen). Andreas vanden Gheyn (Leuven) hergoot in 1748 en 1812 twee kleinere Jullienklokjes en voegde er in 1761, 1763 en 1764 nog 3 discantklokjes aan toe. Hierdoor kwam het aantal op 40.



20ste eeuw


In 1911 verving Felix van Aerschodt (Leuven) een klokje. Tijdens WOI werden 8 klokken beschadigd bij de beschieting van de toren. Tussen 1920 en 1924 veranderde Luis Zimmer de inrichting van het beiaardklavier. Hij installeerde het Mechelse tuimelaarsysteem en bouwde een ietwat afwijkend beiaardklavier: de uiterste manueel- en pedaaltoetsen zijn licht concaaf. Tussen 1920 en 1931 tenslotte hergoten Marcel Michiels sr. en jr. de 8 vernielde klokken en breidden ze het instrument uit met 4 discantklokjes waardoor het totale aantal op 44 kwam.


In 1976 trachtte Jacques Sergeys de klokken te herstemmen. Hij verving 14 Jullienklokken, 8 Michielsklokken en de van Aerschodt-klok. Hij leverde zelf 26 klokken en breidde de beiaard uit tot 47 klokken. Het beoogde objectief werd slechts ten dele bereikt: de beiaard klonk zuiverder maar ondanks alles werd hij nog steeds als heterogeen en met name in de discant als mat klinkend ervaren. Het houten beiaardklavier van de jaren '20 werd door Clock-o-Matic (Herent) vervangen door een ijzeren klavier, de houten speelkabine en de houten klokkenstoel door resp. een metalen kabine en een gegalvaniseerd metalen klokkenframe.


In augustus 1980 barstten twee historische basklokken tijdens het luiden. (een Jullienklok van 1705 en de Huartklok van 1781) hetgeen leidde tot een soort geamputeerd instument met enkel C als laagste pedaalnoot, gevolgd door F en dan chromatisch verder. Na een tiental jaar werd de toestand nog erger: de ijzeren cabine begon te roesten, water sijpelde binnen, er was geen verwarming meer...



Restauratie 20ste eeuw


Ter gelegenheid van 300 jaar Lierse beiaard (1704-2004) besloot het stadsbestuur om, in samenwerking met de Provincie en de Vlaamse Gemeenschap, een restauratie uit te voeren. Het leidde tot één van de meest prestigieuze maar vooral unieke projecten uit de Vlaamse beiaardgeschiedenis. Alles werd op een historisch verantwoorde manier gerestaureerd: er staat opnieuw een indrukwekkend met de hand gekapte, 18 ton zware eiken klokkenstoel, er hangen 52 handgesmede klepels (qua model en hardheid gekopieerd naar de oorspronkelijke 18de eeuwse), Het beiaardklavier dat Zimmer na WOI mee ontwierp diende als uitgangspunt voor het nieuwe ontwerp, etc. Een imposante opdracht die toegewezen werd aan de firma Eijsbouts (Asten, NL). Het zachte smeedijzer zorgt voor een zeer warme, ronde klank die heel wat onregelmatigheden in de boventoonreeks "verdoezelt". Daardoor kon een agressieve herstemming worden vermeden!


De kroon op het werk is de indrukwekkende, bijna 8 ton wegende 'Gummarusklok' (G-0, pedaal) die uur slaat.

Het huidige, 52 klokken tellende instrument is met zijn 30 ton meteen de zwaarste 18e eeuwse van West-Europa geworden.


Op 25 september 2004 vond het inhuldigingsconcert plaats. Meer dan 800 aanwezigen woonden het concert bij. Het werd een combinatieconcert dat doorging in de kerk met orkest & reizende beiaard, afgewisseld met de torenbeiaard als solo-instument. Het geheel kon worden gevolgd op projectieschermen.



Bespelingen en concerten


Na installatie van de beiaard in 1707 werd er gespeeld bij alle kerkelijke diensten van zon- en heiligendagen en tijdens de processies. Daarnaast waren er de diensten van de "kapellen van de St-Gummaruskerk", en een aantal andere variabele opdrachten, gelinkt aan politieke gebeurtenissen. Los van het bovenstaande werd er ook elke zaterdag van 11.15-12.00u geconcerteerd.


Ook tijdens de Franse overheersing werd er gespeeld met name tijdens de republikeinse feesten zoals op 22 september 1796 tijdens "la fête de la Reconnaissance", etc., en ter gelegenheid van politieke overwinningen zoals op 1 oktober 1795 tijdens het feest van de vereniging van de Belgische provincies met Frankrijk.

In de 20ste eeuw werd er heel variabel gespeeld. Frans Chauvaux speelde elke zaterdag en zondag van 11.30-12.00u, en op alle kerkelijke Feestdagen. Er was geen zomeravondreeks.

Tijdens het "beiaardiers- triumviraat: van den Broek-Van den Bergh-Beenen" werd er afwisseld slechts 1 keer gespeeld van Pasen tem. eind oktober.


Na de inhuldiging van de gerestaureerde beiaard (23 oktober 1977), werd er weerom een half uur op zondag gespeeld, op alle kerkelijke en profane feestdagen en waren er voor het eerst (veertiendaagse) zomeravondconcerten.


Pas in 1990 werden de concerten (zondagavond, 19.30-20.30u) wekelijks georganiseerd.

Na de restauratie van 2004 werden ook de bespelingen gevoelig uitgebreid: er wordt, net zoals in de 18de eeuw, terug het hele jaar gespeeld op zaterdag van 12u tot 13u, op de eerste zondag van elke maand van 12u tot 13u, en als proloog op de orgelconcerten de eerste 3 donderdagavonden van september. Tijdens de zomermaanden juli en augustus zijn er elke woensagavond de Bronzen Woensdagen, met telkens een gevarieerd aanbod door diverse beiaardiers, en met tevens verschillende samenspelconcerten met een mobiele beiaard.



De Lierse springtrommel, een unicum


Twee dagen na de goedkeuring van de beiaard op 9 juli 1707, vergaderde het stadsbestuur en werd er gestemd of "men aen Alexius soude laeten gieten de trommel dienstigh tot voorslagh". Jullien kreeg de opdracht, en op 12 juli ondertekenden hij en collega klokkengieter Willem Witlockx (Antwerpen) de "conditie waer op sal worden aenbesteldt het gieten der trommel dienstigh voor den voorslagh van den beyaert deser stadt".

De trommel moest vier en een halve voet hoog zijn, vijf voet breed en een halve duim dik. Jullien volbracht de opdracht meesterlijk en maakte een goedkopere trommel van 3.107 pond, 14 mm dik en 160 cm in doormeter.

In 1712 werd hij geplaatst en afgewerkt door Henricus Joltrain (Antwerpen) die hem verbond aan een nieuw torenuurwerk. De trommel werd voorzien van 22.120 gaten zodat "den tremblaat sal moeten spele sestien noten en een maet". Het trommelklavier verbond 70 hamers die 35 klokken bedienden. Aan de hand van de windas, versierd met zwaantjes, kon men de snelheid van de trommel regelen.

Om de muziek te kunnen spelen gaf men de horlogemaker opdracht 4.00 enkele, en 200 dubbele noten (stiften) te maken. De trommel moest behalve de uren, halfuren, kwartieren en halve kwartieren zó worden verstoken dat men ieder kwartier kon herkennen.


Na de ingebruikname kreeg hij terecht alle lof. Op 5 april 1713 verklaarde François Schepers, stadsbeiaardier van Gent, dat het speelwerk "soo deughdelyck ende constigh gemaekt is, dat de gelychte in geheel de weirelt niet te vinden is". Ook Jacobus Willmore, horlogemaker uit Mechelen, en Boudewijn Boulangier, stadsbeiaardier van Brugge, bevestigden dat het trommelklavier en de muziek "heel loffelyck is uitgewerckt sonder eenige de minste fauten en naer syn oordeel desgelyckx noynt en heeft gesien".


Het zou Jullien geen windeieren leggen: in 1737 werd hij gevraagd een beiaardtrommel te gieten voor de Sint-Romboutskathedraal te Mechelen. Een taak die hij weerom prachtig zou verullen. Uitzonderlijk aan dit speelwerk is het springmechanisme. Na de melpodie van het uur (70 pare gaten, 158 muziekmaten) verspringt het klavier automatisch ca. 1,5 centimeter. Hierdoor komen de 70 onpare gaten ter beschikking (eveneens 158 maten) waardoor de trommel dubbel zo lang kan spelen. Na de volledige omloop springt hij terug op zijn originele plaats.

De Lierse springtrommel heeft de langst speelduur van ons land en is niet enkel de oudste maar daarenboven ook de enige nog draaiende springtrommel ter wereld.


Tijdens WOI werd hij 32 maal doorboord bij de beschieting van de toren. Tussen 1920 en 1924 volgden herstellingen van smid Gommaar Joris en Louis Zimmer veranderde de inrichting. Hij automatiseerde in 1928 eveneens het opwindmechanisme waardoor het dalen van de 1400 kg (sommige bronnen vermelde 900 kg) zware kanonsloop tot enkele meters beperkt werd.


Na WOII werd de toestand steeds schrijnender. Tegen 1976 was de trommel met een plastic omhulsel afgeschermd tegen stof en vuil. Talrijke onderdelen, waaronder de aandrijving, waren verdwenen of onherstelbaar beschadigd tijdens de restauratiewerken van de toren. Hetzelfde jaar werd de trommel naar aanleiding van de beiaardrestauratie terug hersteld. De windas werd echter afgekoppeld, als aandrijving werd een elektrische motor geplaatst en de klokken werden voorzien van ronde, te lichte hamers.


Tijdens de restauratie van 2004 (firma Clock-o-Matic) werden de speelhamers vervangen door modellen die qua vorm en gewicht aansluiten bij de teruggevonden originele 18e eeuwse hamer. Er kwam terug een gewicht als aandrijving voor het speelwerk en een motor om het gewicht op te halen. Hoewel de springtrommel langere melodieën mogelijk maakt (in totaal tot 9 min per uur), zijn deze echter aangepast aan de huidige maatschappelijke context zodat geen overlast voor de buurt ontstaat door heel lange melodieën.



Versteek


In de 18de eeuw werd er 4 to 5 maal per jaar verstoken en moest de beiaardier, naast de trommel, ook het uurwerk onderhouden en indien nodig (op eigen kosten) herstellen. In de 20ste eeuw werd er niet door de beiaardier verstoken maar door de uurwerkmakers. Zo zijn er afbeeldingen van Zimmer die de trommel versteekt. Tijdens de 2de helft van de 20ste eeuw wordt er nauwelijks nog vertoken.

Pas vanaf 2004 wordt er terug door de stadsbeiaardier (jaarlijks) verstoken.



Het historisch torenuurwerk


Tot op heden werd aangenomen dat na de brand in 1702 de restanten van het toenmalige torenuurwerk (uit 1612) werden gebruikt om een nieuw uurwerk te maken.


Tijdens het Nederlands doctoraatsonderzoek van Dr. P. Mestrom ("Uurwerken en uurwerkmakers in Limburg, 1367-1850") is echter een verkoopakte uit 1703 ontdekt in het stadsarchief van Maastricht waaruit blijkt dat een torenuurwerk uit 1395 uit Maastricht is verkocht aan Lier, hoogstwaarschijnlijk gebouwd door Heinric van Thoren: "stadthorologir van het oudt stadtshuis verkoght aen den choordeecken van Lier als 650 gl. den 21 meert 1703" (Gemeente Archief Maastricht, Oud-Archief, inv. Nr. 72, p.665)


De aankoop van een tweedehands torenuurwerk was een stuk goedkoper dan een nieuw mechanisme aan te schaffen. Men moet deze gedachte toen hebben overwogen omdat de kosten van de heropbouw van de toren na de brand uit 1702 al uitzonderlijk hoog lagen. Daarom zond de Lierse koordeken een afgevaardigde (Henrick Moree) naar Maastricht om een overeenkomst af te sluiten met als doel het oude Maastrichts uurwerk aan te kopen. Met de ontvangen som geld heeft de stad Maastricht blijkbaar op haar beurt de aankoop bekostigd van enkele uitzonderlijke boeken.


"Op het rapport der Heeren opperfabrijcquen geaccordeert hebbende met Henrick Moree in naeme van de heer choordeeken van Lier het oudt stadthorologir voor de somme van seshonderd vijftich guldens lightgelt: is goedgevonden ende verstaen het genegotieerde der gemelte heeren t'approberen, haar Ed. naeders authoriserende om de bewuste kooppenghen van 650 gld t'ontfanghen ende over te reijcken aen de heeren bibliothequarissen om tot incoop van eenighe rare oude goede boeken te worden geaplliceert".


Het smeedijzeren uurwerk dat momenteel in de toren van de Sint-Gummaruskerk staat vertoont vele overeenkomsten met een nog bestaand zusteruurwerk uit het Dinghuis van Maastricht, eveneens van dezelfde uurwerkmaker, in hetzelfde jaar 1395 gebouwd. De overeenkomsten hebben betrekking op de afgevlakte hoekstijlen, een eigenaardige verbinding van de tussenstijlen aan het raamwerk en de vierkante tanden van de grondraderen (info: doctoraatsonderzoek Dr. P. Mestrom).


Bij de heropbouw van de torenspits vanaf 1703 werd aan de Antwerpse uurwerkmaker Henricus Joltrain de opdracht gegeven om het uurwerk te herstellen, en het te koppelen aan een nieuw te bouwen trommelspeelwerk van het automatisch speelwerk van de beiaard. Het Maastrichts uurwerk uit 1395 werd hiervoor als basis gebruikt. Louis Zimmer heeft in het begin van de 20ste eeuw herhaaldelijk getracht om dit uurwerk te moderniseren, waarbij echter enkele historische kenmerken zijn verloren gegaan. De laatste herstellingen dateren van 2004, waardoor het terug in werking is gesteld, in museale opstelling.



De luidklokken


De oorspronkelijke 18e eeuwse luidklokkenreeks was een zuiver diatonische (bes-0, c-1, d-1, es-1, f-1). Die werd bij de restauratie in 1976 echter vervangen door een hele toon reeks.

De 4 zwaarste luidklokken waren aveneens aangesloten als beiaardklok, ondanks de lange afstand (3 verdiepingen of ca. 20 meter).


Gezien de c-1 en de d-1 in 1980 barstten, werd het geluid er niet bepaald aantrekkelijker op: een "duivelskwart" (Bes-E) en een onmogelijke middentooncombinatie (Bes-Fis). Bij de restauratie in 2004 werd er geopteerd om de twee gebarsten klokken te lassen maar hen niet langer te gebruiken als luidklok. Meer nog: alle Jullienklokken verhuisden naar de beiaardkamer waardoor de luid- en beiaardklokken definitief werden gescheiden.

Aangezien er bij de restauratie van de beiaard in de 20ste eeuw klokken vrijkwamen werd er gezocht naar een zo goed mogelijk bij elkaar passende reeks. Als bij wonder kwam er een nagenoeg volledige lydische modus uit de bus (F, G, A, B, C, D, E, F), die evenwel begint op de dominant (nieuwe klok). Als we ooit nog 1 klokje erbij plaatsen (f2), sluit de reeks perfect af.


De nieuwe luidklokken werden gewijd en kregen namen die refereren naar de oudste klokkenreeks (vòòr 1609) van de Gummarustoren. Op hun luidas werd een naamplaatje aangebracht.



Beiaardiers


Gilles Dewaele, van 1548 tot ?

Jan Van Leest, van ? tot 1635

Bartholomeus Sarta (sr.), van 1636 tot 1676

Bartholomeus Sarta (jr.), van 1676 tot 1693

Nicolaas Sarta, van 1693 tot 1700

Jan Frans Van Dijck, van 1702 tot 1731

Adriaan Philip P. Leemans, van 1731 tot 1737

Jan Baptist Van Looy, van 1737 tot 1777

Jacobus Kieckens, van 1777 tot 1798

Pieter Jacob Ceulemans, van 1808 tot ?

Bernard Ceulemans, van 1830 tot ?

Gommaar Nauwelaerts, van 1858 tot 1876

Oscar Nauwelaerts, van 1876 tot 1908

Antoon Nauwelaerts, van 1908 tot 1931

Frans Chauvaux, van 1913 tot 1960

Piet van den Broeck, van 1961 tot 1973

Gaston Van den Bergh, van 1961 tot 1973

Hendrik Beenen, van 1961 tot 1973

Gaston Van den Bergh, van 1978 tot 1989

Geert D'holander, van 1989 tot 2013

Koen Van Assche, vanaf 2013 / Adjunct-stadsbeiaardier Jasper Depraetere, vanaf 2020




Tekst: Geert D'hollander en Koen Van Assche